Investering Vaak vinden ondernemers in het begin de cijfers en de belasting moeilijk. Daarom gaan we dat hier zo goed mogelijk uitleggen. Er zijn een paar moeilijke woorden. We zullen eerst vertellen wat die woorden betekenen:
• Omzet - Dit is het leukste woord. Omzet is al het geld dat klanten aan jou betalen.
• BTW - BTW betekent: ‘belasting toegevoegde waarde’. We noemen het soms ook ‘omzetbelasting’. De overheid berekent BTW over alles wat verkocht wordt. Dus: als een kapper een schaar koopt, betaalt hij daar BTW over. En als een klant geknipt wordt, berekent de kapper BTW over de knipbeurt. Kijk maar eens op een kassabon. Daar staat altijd op hoeveel BTW je hebt betaald. Onthoud: BTW is belangrijk bij een eigen bedrijf, maar je kunt er niets op verdienen of verliezen. Want alle BTW die jij betaald krijgt, moet je daarna betalen aan de Belastingdienst. En alle BTW die jij zelf betaalt als je iets moet kopen voor je bedrijf, krijg je daarna terug van de Belastingdienst.
• Investeringen - Investeringen gaat over alles wat meer dan € 450 kost en langer dan 1 jaar in jouw bedrijf blijft. Een printer van € 350 is dus geen investering. En ook niet een trouwjurk van € 800, als je die jurk zo snel mogelijk aan een klant wilt verkopen. Denk bij een investering aan een dure computer, een toonbank in de winkel of een auto die je nodig hebt voor jouw bedrijf. Dat zijn investeringen.
• Afschrijvingen - Als je een investering doet, schrijf je af. Een investering is dat dure ding wat je langer dan 1 jaar gaat gebruiken. Maar dat dure ding wordt na een tijdje minder geld waard. Meestal schrijven bedrijven het aankoopbedrag in 5 jaar af. Afschrijven: wat betekent dat precies? We gaan dit zo verder uitleggen in een voorbeeld.
• Kosten - Kosten betekent: al het geld wat je uitgeeft aan dingen die geen investering zijn. Denk bijvoorbeeld aan printpapier, telefoonkosten, reiskosten, plakband.
Kosten kun je verdelen in vast en variabel.
Vaste kosten worden niet hoger of lager als je meer of minder omzet maakt. Denk bijvoorbeeld aan de huur van een kapperszaak: of je nou weinig of veel klanten hebt, de huur moet worden betaald en is elke maand hetzelfde.
Variabele kosten veranderen wel met de winst. Voor een bakker zijn bijvoorbeeld meel, melk, boter en suiker variabele kosten. Hoe meer broden de bakker bakt en verkoopt, hoe meer meel hij nodig heeft.
We geven een voorbeeld om het goed uit te leggen.
Rashid begint met een bedrijf als zelfstandig koerier. Hij heeft een auto nodig, maar ook flyers om reclame te maken. Wat gebeurt er met zijn geld?
De auto kost € 5.000. Daar komt BTW bij, maar die mag hij terugvragen. Voor een auto moet hij 21% BTW betalen. Dat is € 1.050,00. Dus hij betaalt in de winkel € 6.050,00 voor de auto.
De flyers kosten € 100,00 ‘exclusief BTW’. De BTW komt dus nog bij de prijs. Hier is de BTW ook 21%, dat is dus € 21,00. Hij betaalt € 121,00 in de winkel.
Dan wordt Rashid gebeld. Wil hij een pakketje vervoeren? Het is zijn eerste opdracht! Hij rekent € 200,00 exclusief BTW. De klant betaalt meteen.
Rashid heeft de bonnetjes netjes bewaard. Thuis vult hij de bedragen in op zijn computer.
Eerst doet hij de BTW:
Over de auto heeft hij € 1.050,00 BTW betaald.
Over de flyers heeft hij € 21,00 BTW betaald.
Over de eerste opdracht heeft hij € 42,00 BTW ontvangen (21% van € 200,00. Begrijp je dat?).
Rashid mag € 1.050,00 + € 21,00 terugvragen van de Belastingdienst. Dat is € 1.071,00.
Maar hij moet ook € 42,00 ‘afdragen’ aan de Belastingdienst. Dat bedrag moet hij aan de Belastingdienst betalen. De BTW is namelijk niet van Rashid, maar van de Belastingdienst.
In totaal krijgt Rashid dus € 1.071,00 - € 42,00 = € 1.029,00 terug van de Belastingdienst.
Dit lijkt allemaal heel moeilijk, maar het is heel simpel: de BTW komt altijd op € 0 uit. Heb je meer BTW gekregen dan betaald, dan betaal je dat verschil aan de Belastingdienst. Heb je meer BTW betaald dan gekregen, dan vraag je het verschil terug van de Belastingdienst. Rashid heeft in het voorbeeld meer BTW betaald (toen hij de auto en de flyers kocht) dan hij had gekregen (bij zijn eerste opdracht). Het bedrag dat hij extra heeft betaald, krijgt hij terug van de Belastingdienst.
De BTW hebben we nu berekend. We kunnen nu met de echte bedragen verder rekenen, dus zonder de BTW.
De auto is een investering. Zonder BTW kostte de auto € 5.000. Na 5 jaar is de auto niets meer waard. Daarom gaat Rashid afschrijven. Hij deelt € 5.000 door 5 jaar. Dat is € 1.000,00. Elk jaar schrijft hij daarom € 1.000 af. Dat bedrag zet hij als kosten in zijn boekhouding.
De flyers kostten € 100 zonder de BTW. Dat bedrag zet hij als kosten in zijn boekhouding.
De eerste opdracht betaalde € 200 zonder de BTW. Dat zet hij als omzet in zijn boekhouding.
Dat was het voorbeeld. Wat gaan wij nu in dit hoofdstuk doen? We gaan het eerste jaar van jouw bedrijf voorspellen. Wat denk je: hoe zal het in het eerste jaar met jouw bedrijf gaan? Ga je genoeg geld verdienen?
Heb jij investeringen? Dus: ga je iets groots kopen (van meer dan € 450 per stuk) dat langer dan 1 jaar in jouw bedrijf gebruikt wordt? Vul hieronder in wat je gaat kopen en hoeveel dat kost.
Typ de bedragen gewoon als cijfer in, zonder € of een punt.
Bijvoorbeeld: € 1.678,25 typ je als 1678,25.